maandag 7 juli 2014

dingen die niet lukken


In mijn kringen, en ik noem geen namen, zijn mensen, vrouwen bedoel ik, die menen dat alles wat er wel of juist niet gebeurt een bedoeling heeft. Zo is de afwijzing na mijn sollicitatiegesprek een teken dat dit nog niet het juiste moment is om deze baan te ambiëren. De pijn aan mijn been is er omdat ik pas op de plaats moet maken of juist een stapje extra moet doen, dat is me eerlijk gezegd nu net weer ontgaan.  En dat bij mij altijd de basilicum plantjes vlekken krijgen, komt misschien wel doordat ik me onbewust verzet tegen de Italiaanse invloeden in mijn huishouden. Zelfs van de trap af vallen is een lesje in nederigheid, volgens deze vrouwen.
Zonder enige twijfel leg ik deze dwalingen naast mij neer. Ik geloof in toeval, mazzel en pech. Mijn leven is een aaneenrijging van losse flodders die ik met enige verbazing verwelkom. Ik ben een dobberende waterlelie, maar wel eentje die zelf verantwoordelijk is voor alle elementen die  mijn dagen bepalen. Over de regen heb ik niets te zeggen, maar wel over de mate waarin ik de regen mijn leven laat bepalen. Je kunt altijd kiezen, zelfs als waterlelie hoef ik niet elke kikker te dulden die zich op mijn blad wil koesteren in de zon.  
Maar er zijn enkele dingen, hardnekkige dingen, die heel vaak niet lukken en nu heeft  onlangs de gedachte bij mij post gevat dat dit iets zegt, iets meer betekent dan alleen maar een onhandig, vaak voorkomend euvel. Zo wil de mastworp steevast niet in een keer goed om een paal vallen. ‘En  nu eerst die lus een slag de andere kant op’, zeg ik in gedachten wanneer de zeilboot aan de kant ligt en alleen nog maar even met een lijntje vast hoeft te worden gelegd. Maar verdomde, toch weer dat geklungel terwijl ik zo mijn best doe.
Nog iets; dat lichtknopje in de keuken…waarom druk ik iedere keer eerst op het verkeerde knopje voordat ik er achter kom dat ik juist die ernaast moet gebruiken! En dat na zoveel keer! En er zijn meer van die dingen die consequent niet in een keer lukken; het losse persgedeelte van de knoflookpers weer terugduwen in het rechthoekje zodat het klem komt te zitten in het omhulsel. Irritant.
Maar niets irriteert me meer dan enkele specifieke fouten die ik type, want het zijn niet zomaar vergissingen. Het gaat om drie woorden. Drie woorden die ik heel vaak gebruik; werled, grope en schrifj. Wat zegt het wanneer een schrijfdocent die regelmatig aan groepen lesgeeft, en graag de hele werled wil zien, vrijwel dagelijks dezelfde vergissing maakt? Dit kan geen toeval of pech zijn, vrees ik.


vrijdag 22 november 2013

vraag en antwoord

Word ik wakker, kijk ik uit raam, zie ik een dode vogel op het terras liggen!
Wat betekent dat? Betekent het iets? Is het normaal dat ik hier, binnen een maand, twee merels voor Pampus zie liggen? En wat zegt het over mij dat ik dit zie en opschrijf?
Ik weet dat er mensen zijn die allerlei natuurverschijnselen willen uitleggen als zijnde een soort boodschap. Een boodschap aan mij vanuit het universum, zullen we maar zeggen. In eerste instantie vind ik dat onzin, maar naarmate ik er langer over nadenk wil ik ook niet zomaar aan dat idee voorbijgaan. Tenslotte zijn er heel veel mensen, volksstammen over de hele wereld, die al eeuwenlang betekenis geven aan zaken die zo op het eerste gezicht onverklaarbaar zijn. Wie ben ik om dat zomaar in een regel terzijde te schuiven? Maar ja, de meeste zaken zijn inmiddels wel verklaarbaar en naarmate onze kennis groeit, daalt het geloof in sjamanisme en occultisme en aanverwante religies.
Twee merels die binnen een maand op het terras liggen, is dat wel zo bijzonder in een bosrijke omgeving? Zou ik in Amsterdam op een flatje zevenhoog hebben gewoond en in een week twee merels op  mijn balkon hebben gevonden…dan zou dat wel te denken geven.
En die keer dat ik vijf slangen op één dag zag, was dat dan niet heel vreemd en wellicht echt wel een teken van ‘iets’ aan mij? Maar die slangen zag ik in de Alpen op een snikhete dag en ik heb geen idee hoe het met de slangdichtheid in dat gebied zit en dus met de significantie van dit verschijnsel.
En die keer dat we samenkwamen om de begrafenis van mijn moeder te regelen en er maar liefs twee keer achter elkaar een uil op klaarlichte dag overvloog? Heel vreemd, zeker omdat mijn moeder planken en kasten vol uiltjes spaarde. Maar misschien vliegt er daar wel vaker een uil rond en zagen wij dat gewoon nog nooit eerder.
En die keer dat er tijdens de begrafenismis van een collega een grote vlinder door de kerk vloog, prachtig belicht door de stralen van de zon die door de bovenste ramen naar binnenstroomden. Bij het opbaren van haar lichaam hadden we de dag ervoor een groot schilderij met vlinders gezet, nog vers in de verf. Wat zegt dat? Zegt dat iets? Zegt het niet meer dan dat ik een dromer ben en naar vlinders kijk in plaats van naar de pastoor?
Wat een ochtend. Nog voor ik de eerste koffie drink, lijkt het een taaie dag te worden vol vragen waarop ik nooit antwoord zal krijgen. Ik doe de gordijnen dicht en ga aan ’t werk. Zolang er geen pechvogel op het toetsenbord komt zitten, zal het wel loslopen. Gelukkig kan ik me met lekker concrete dingen bezighouden zoals de vraag of ik Pampus nu wel of niet met een hoofdletter moet schrijven wanneer ik het gebruik in de uitdrukking ‘voor pampus liggen’. Heeft iemand daar een antwoord op?


donderdag 31 oktober 2013

lelijk en laf

Tot een uur of vier vond ik mijzelf nog aardig. Niet bijzonder bovenmaats, maar gewoon, iemand met  de beste intenties zal ik maar zeggen.
Ik zat aan tafel te werken. In elk geval had ik een opengeklapte laptop voor me. Buiten waaide het flink en vanuit mijn ooghoek zag ik de bladeren en takjes op het terras vallen. Boem. Een doffe klap tegen het raam. Een merel tolde verdwaasd op de stoeptegels. Ik draaide me om beter te kunnen zien hoe het beestje eraan toe was. Beroerd, dat zag ik zo. Ik stond op en liep naar het raam om goed te kunnen kijken. Ja, mijn eerste diagnose klopte; vogel zit er beroerd bij. Ik meende zelfs te kunnen zien dat hij bibberde. Hij zal zo zijn veren gladstrijken, nog een keer zijn koppie schudden en dan weghuppen, dacht ik hoopvol. Maar mijn merel, die zich nu onderscheidde van alle andere merels waar ik  niets mee te maken had, leek steeds schever weg te zakken. Ik draaide mij resoluut om en zette mij weer aan tafel, schuin afgewend van drama buiten. Ik typte wat woorden, ik deed nog een spelletje Candy Crush en ik scrolde door mijn mailbox. Maar de lol was eraf. De vogel trok mijn aandacht dwars door het raam naar zich toe. Hij moest daar weg, er lopen hier katten rond die zullen hem vermoorden. Of roofvogels…In elk geval zou er een gruwelijk scenario volgen waar ik geen getuige van wilde zijn. Ik opende de schuifdeuren en liep voorzichtig naar hem toe. ‘Uh, merel, je kunt beter in de struiken gaan zitten om wat aan te sterken’, wilde ik zeggen. Hoe dan ook, het beest tilde zijn kop niet eens op. Van dichtbij zag ik dat zijn snavel ontzet was. De bovenste helft stond scheef ten opzichte van de onderste. Of net andersom, dat weet ik met mijn minimale merelkennis niet. Zijn borstkas pompte gejaagd  in en uit. Even overwoog ik om een doos over hem heen te zetten en niet alleen om hem te beschermen tegen de roofdieren, maar eerlijk gezegd meer omdat ik het dan niet hoefde te zien. Ik klapte in mijn handen. Ga dan weg! Stom beest! Ga! Maar er gebeurde niets. Met een ‘dan- moet- je- het- zelf- maar- weten- nonchalance liep ik terug naar mijn laptop. Nu ademde ik zelf te snel en zag ik daar een bibberende vinger? Ik stond op, liep naar het raam, en trok het gordijn dicht.

Vijf uur. Ik wilde nog even op fiets de stad in om een rokje te kopen en die fiets stond bij de schuur achter het terras. En dat terras was leeg. Geen spoor te zien van een bloedbad, geen veertje, geen poep. Hij zal veilig onder de rozenstruiken schuilen of misschien is hij al weer lekker aan het rondfladderen, dacht ik.  Maar ik wist heus wel dat dat niet waar was. Toch een roofvogel? Ik fietste langs de huizen waar de paden vol bladeren, eikels en takjes lagen. De wind componeerde een herfstsonate vol hoge fluittonen en donkere krakende intermezzo’s. Kraaien of kauwen, in elk die grote zwarte vogels, krijsten op een tuinpad. Ik zag vanuit de verte al een groepje kauwen heen en weer vliegen van het hekje naar de onderste boomtakken en van de onderste tak snel weer door naar de containers aan de straat. Onrust alom, paniek misschien, op die paar vierkante meter. Ze hadden vast ruzie om een extra large eikel, dacht ik. Vlakbij zag ik dat er iets anders aan de hand was. Heel anders. Echt, ongelooflijk bizar. Op de grond lag op zijn rug (!) een zwarte vogel. Zijn vleugels wijd uitgespreid en zijn pootjes wild klauwend om zijn aanvallers te weren. Hij schreeuwde: ‘Krak kra kraaa!’. Naast hem stond een kauw, een hele grote,  hoog op zijn pootjes met zijn dikke snavel op het slachtoffer in te hakken. Zijn vleugels klapperden een beetje om zichzelf in evenwicht te houden, vermoedde ik. Om hen heen vlogen andere kauwen. Een stuk of 10 vogels scheerden kris kras door elkaar over het vechtende stel. Sommigen doken vanuit de boom naar beneden om vlak boven het gevecht van koers te veranderen. Aan de randen van de denkbeeldige boksring hipten andere kauwen zenuwachtig heen en weer. Gillende toeschouwers. Van wat? Ik maakte de balans snel op. Ik stapte er eerlijk gezegd nog niet eens voor van mijn fiets. Het slachtoffer was vast al dodelijk gewond, dit was nu eenmaal de natuurlijke selectie en de natuur moest zijn loop hebben en ik mijn rokje. 

Half 6. Ik was nog net voor sluitingstijd in de V&D. Met een leuke rok aan stond ik in de paskamer. Ik draaide vreugdeloos rond. In de spiegel zag ik een lelijke vrouw en op haar voorhoofd stond geschreven:

©irma uhlenbusch



maandag 3 juni 2013

Gesprek met mijn boek.

- Boek, we moeten praten.
- Alweer? Ik ben nou toch af?
- Misschien had ik je toch dikker moeten maken.
- Begin nou niet weer met…
- Jawel, stil nou, ik twijfel gewoon aan het literaire gehalte.
- Hangt dat af van de dikte?
- Nou ja, niet helemaal, maar ik had ook aan het einde de ontwikkeling van het personage meer diepgang kunnen geven. Dat ze er iets van geleerd zou hebben, bijvoorbeeld. Dat heeft ze ook wel maar ik had daar meer woorden aan moeten besteden, misschien.
- Je twijfelt dus aan de intelligentie van de lezer. Je zegt tijdens je cursussen zelf dat je niet alles uit moet leggen aan de lezer.
- Ja maar, vind je niet dat ik er een hoofdstuk bij had moeten schrijven om het geheel wat meer body te geven?
-Vind je een kort gedicht van bijvoorbeeld Herman Gorter weinig inhoud hebben omdat het weinig woorden telt?
-Nee, da’s waar, maar jij ligt daar zo iel naast Geert Mak en A.F.Th. van der Heijden.
-Ik lig prima. Ik ben trots op al mijn woorden. Meer is niet per definitie beter.

-En dan nog iets.
-Ja?
-Vind jij dat ik te expliciet ben geweest in bepaalde scènes? Je weet wel, die scène dat hij haar laat  bukken bij de bank…
-Gaan we nou opeens preuts doen? Hoe kan je over de liefde schrijven zonder lichamelijke intimiteiten te beschrijven? Ik ben toch een realistisch boek; ik ga toch over echte mensen en echte verhoudingen?
-Ik hoop dat mijn schoonmoeder het ook zo interpreteert
-Literatuur en kunst in het algemeen mogen niet behaagziek zijn. Je wilt toch iets vertellen, nieuwe beelden creëren, verontrusten, twijfel zaaien of ontroeren.
-Ja maar…
-Irma, nou moet je echt ophouden. Ik ben trots op mezelf, ik sta te glimmen in de winkel en ik weet dat ik mensen raak, dat ze mij geboeid lezen.
-Maar er staan zelfs foutjes in; een komma verkeerd en erger nog…
- Je huldigt zelf het  motto ‘wie geen fouten maakt, maakt meestal niets’. Weet je wat; schrijf het lekker van je af en val mij hier verder niet mee lastig.

-Boek?
-Ja?
-Dank je wel.





woensdag 8 mei 2013

Met de billen bloot.


Nog negen dagen. Ik zou natuurlijk vandaag een noodkreet naar de uitgever kunnen sturen. Iets in de trant van ‘ik zie toch maar af van publicatie want ik ga eerdaags solliciteren op een droombaan waarbij ik een smetteloos cv wil kunnen overhandigen’. Of ik vertel ze dat mijn kinderen nu net in een kwetsbare periode zitten en er absoluut geen losbandige moeder bij kunnen hebben. Of misschien moet ik de uitgever wijsmaken dat mijn ouders doodziek zijn en de schande niet zouden kunnen verdragen. En je moet er toch niet aan denken dat zij deze smet in hun laatste levensdagen met zich mee zullen dragen.

Van tevoren heb ik niet kunnen vermoeden wat deze debuutroman voor onrust met zich mee zou brengen. Ik heb geschreven zonder externe, morele censuur. Gelukkig maar, want creativiteit en censuur bijt elkaar. Thuis, achter de laptop aan tafel, voelde ik mij God in Fantasieland. Ik schudde personages, verhaallijnen en spanningsbogen uit mijn mouw. Mijn betrekkelijk veilige anonimiteit vertoont nu scheuren en dat maakt dat ik me begluurd voel tot in het diepst van mijn gedachten. Natuurlijk gaat dit boek niet over mijzelf ook al staat er op elke bladzijde ‘ík’. Maar toch...In de literaire wereld is het niet relevant wat er nu precies echt gebeurd is en wat de schrijver heeft verzonnen. Maar mijn dorp, mijn dagelijks leven, mijn familie en vriendenkring staan mijlenver verwijderd van literatuur. Staat er  geschreven dat ik de hond heb doodgeschoten, dan is dat zo. En lezen ze dat ik met een wildvreemde man in een auto heb liggen vozen, dan is dat zo.

Nu nog, om precies te zijn nog negen dagen, leef ik in de illusie dat mijn  schoonmoeder mij een degelijke en lieve meid vindt. Dat mijn vader denkt dat ik slechts wonderschone poëzie schrijf. Nu nog kan ik zonder rode wangen over straat en een ijsje halen zonder dat ik mij afvraag wie mijn boek heeft gelezen, wie er wat van vindt. Ik zou kunnen zeggen dat ik mij hier niets van aantrek, dat ik mij niet naakt voel omdat het helemaal niets met mij te maken heeft. Toch? 

donderdag 25 april 2013

Scheuren


Natuurlijk weet ik wel dat het de bedoeling is dat je baby’s zelfstandig maakt, dat ze opgroeien tot zelfdenkende en zelfbeslissende mensen.
Je klapt in je handen bij de eerste stapjes en je juicht bij de eerste woordjes. Het potje maakt plaats voor een heuse wc-bril en de step wordt ingeruild voor een roze fietsje. Niets op aan te merken, toch?.

Maar toen ze 4 jaar werd, kwam er al een ommekeer in mijn opvoedplan. Mijn kleine meid vond steeds vaker op eigen houtje haar weg.  Zelf jas aandoen, zelf de klas inlopen, zelf naar een kinderfeestje. Ze had mij niet meer zo nodig, hooguit voor een pleister of een veilige plek in bed als ‘s nachts de droomdraak  langskwam.
En dan heb ik het nog niet over de crisisjaren, vanaf een jaar of vijftien. Alleen in de nacht op de fiets naar huis, alleen kiezen voor een school, een vriendengroep, een leven. Maar goed, het was toch ook de bedoeling dat ze zelfdenkend zou worden?

Opvoeden is loslaten, zei een vriendin. Los-scheuren zal ze bedoelen. Ik ben een angsthaas wanneer het mijn kinderen betreft. Het is dat ik ze niet aan de keukentafel mag vastbinden van de kinderbescherming, maar in gedachten liggen ze vast aan een ketting van waarschuwingen, goede raad en ‘hoe-haal-je-het-in-je-hoofd!’ schreeuwen.

Inmiddels is dochterlief  eigenwijs en overmoedig, dus ik zou moeten concluderen dat de opvoeding is geslaagd. Het kind is zelfstandig en naar ik hoop ook volwassen; project is Af.
Maar sinds zij besloten heeft, en notabene al geboekt heeft, voor een reis naar India, in haar uppie, lig ik weer ouderwets wakker en zie haar in gedachten al in die ene bus, bij die ene groep mannen, zich verweren tegen alle handtastelijkheden. En dan heb ik het nog niet eens over diarree, tyfus en HIV.
Maar goed, ze gaat toch en ik ben diep van binnen ook apetrots op die kleine grote meid.

©irma 2013