donderdag 31 oktober 2013

lelijk en laf

Tot een uur of vier vond ik mijzelf nog aardig. Niet bijzonder bovenmaats, maar gewoon, iemand met  de beste intenties zal ik maar zeggen.
Ik zat aan tafel te werken. In elk geval had ik een opengeklapte laptop voor me. Buiten waaide het flink en vanuit mijn ooghoek zag ik de bladeren en takjes op het terras vallen. Boem. Een doffe klap tegen het raam. Een merel tolde verdwaasd op de stoeptegels. Ik draaide me om beter te kunnen zien hoe het beestje eraan toe was. Beroerd, dat zag ik zo. Ik stond op en liep naar het raam om goed te kunnen kijken. Ja, mijn eerste diagnose klopte; vogel zit er beroerd bij. Ik meende zelfs te kunnen zien dat hij bibberde. Hij zal zo zijn veren gladstrijken, nog een keer zijn koppie schudden en dan weghuppen, dacht ik hoopvol. Maar mijn merel, die zich nu onderscheidde van alle andere merels waar ik  niets mee te maken had, leek steeds schever weg te zakken. Ik draaide mij resoluut om en zette mij weer aan tafel, schuin afgewend van drama buiten. Ik typte wat woorden, ik deed nog een spelletje Candy Crush en ik scrolde door mijn mailbox. Maar de lol was eraf. De vogel trok mijn aandacht dwars door het raam naar zich toe. Hij moest daar weg, er lopen hier katten rond die zullen hem vermoorden. Of roofvogels…In elk geval zou er een gruwelijk scenario volgen waar ik geen getuige van wilde zijn. Ik opende de schuifdeuren en liep voorzichtig naar hem toe. ‘Uh, merel, je kunt beter in de struiken gaan zitten om wat aan te sterken’, wilde ik zeggen. Hoe dan ook, het beest tilde zijn kop niet eens op. Van dichtbij zag ik dat zijn snavel ontzet was. De bovenste helft stond scheef ten opzichte van de onderste. Of net andersom, dat weet ik met mijn minimale merelkennis niet. Zijn borstkas pompte gejaagd  in en uit. Even overwoog ik om een doos over hem heen te zetten en niet alleen om hem te beschermen tegen de roofdieren, maar eerlijk gezegd meer omdat ik het dan niet hoefde te zien. Ik klapte in mijn handen. Ga dan weg! Stom beest! Ga! Maar er gebeurde niets. Met een ‘dan- moet- je- het- zelf- maar- weten- nonchalance liep ik terug naar mijn laptop. Nu ademde ik zelf te snel en zag ik daar een bibberende vinger? Ik stond op, liep naar het raam, en trok het gordijn dicht.

Vijf uur. Ik wilde nog even op fiets de stad in om een rokje te kopen en die fiets stond bij de schuur achter het terras. En dat terras was leeg. Geen spoor te zien van een bloedbad, geen veertje, geen poep. Hij zal veilig onder de rozenstruiken schuilen of misschien is hij al weer lekker aan het rondfladderen, dacht ik.  Maar ik wist heus wel dat dat niet waar was. Toch een roofvogel? Ik fietste langs de huizen waar de paden vol bladeren, eikels en takjes lagen. De wind componeerde een herfstsonate vol hoge fluittonen en donkere krakende intermezzo’s. Kraaien of kauwen, in elk die grote zwarte vogels, krijsten op een tuinpad. Ik zag vanuit de verte al een groepje kauwen heen en weer vliegen van het hekje naar de onderste boomtakken en van de onderste tak snel weer door naar de containers aan de straat. Onrust alom, paniek misschien, op die paar vierkante meter. Ze hadden vast ruzie om een extra large eikel, dacht ik. Vlakbij zag ik dat er iets anders aan de hand was. Heel anders. Echt, ongelooflijk bizar. Op de grond lag op zijn rug (!) een zwarte vogel. Zijn vleugels wijd uitgespreid en zijn pootjes wild klauwend om zijn aanvallers te weren. Hij schreeuwde: ‘Krak kra kraaa!’. Naast hem stond een kauw, een hele grote,  hoog op zijn pootjes met zijn dikke snavel op het slachtoffer in te hakken. Zijn vleugels klapperden een beetje om zichzelf in evenwicht te houden, vermoedde ik. Om hen heen vlogen andere kauwen. Een stuk of 10 vogels scheerden kris kras door elkaar over het vechtende stel. Sommigen doken vanuit de boom naar beneden om vlak boven het gevecht van koers te veranderen. Aan de randen van de denkbeeldige boksring hipten andere kauwen zenuwachtig heen en weer. Gillende toeschouwers. Van wat? Ik maakte de balans snel op. Ik stapte er eerlijk gezegd nog niet eens voor van mijn fiets. Het slachtoffer was vast al dodelijk gewond, dit was nu eenmaal de natuurlijke selectie en de natuur moest zijn loop hebben en ik mijn rokje. 

Half 6. Ik was nog net voor sluitingstijd in de V&D. Met een leuke rok aan stond ik in de paskamer. Ik draaide vreugdeloos rond. In de spiegel zag ik een lelijke vrouw en op haar voorhoofd stond geschreven:

©irma uhlenbusch